vormeling
- vor·me·ling
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vormeling | vormelingen |
verkleinwoord |
de vormeling m
- (religie) (christendom) iemand die het vormsel ontvangt
- Omdat in meerdere bisdommen, vooral aan Waalse zijde, de cijfers van de volwassen vormelingen nog niet bekend waren, ligt het reële aantal zeker hoger en gaat het wellicht richting honderd, aldus Tertio, dat woensdag uitpakt met het cijfermateriaal. [2]
- stuk klei dat de vorm heeft van een baksteen waarvan bakstenen worden gemaakt
- Voordat de ‘vormelingen’ de oven ingaan, moeten ze nog flink wat vocht verliezen, zodat ze tijdens het bakken niet barsten. Na een verblijf van anderhalve dag tot twee dagen in droogkamers of droogtunnels treedt een droogkrimp op tot 10 %. Een gedroogde vormeling wordt een ‘groene steen’ genoemd. Pas na het bakken spreekt men van ‘baksteen’. [3]
-
1. Het meisje met de witte jurk in het midden is de vormeling.
-
2. Deze vormeling krijgt een bijzonder model.
- [1] sommunicant, dopeling, sacrament, vormsel
1.
- Het woord vormeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vormeling" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 3 april 2012 kidr150 mensen laten zich tijdens paasnacht dopen en vormen
- ↑ De Standaard 29 februari 2012 jnwrBakstenen natuurlijk!
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be