Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voorts
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van modaliteit: bovendien’ voor het eerst aangetroffen in 1288 [1]
  • Afkomstig van het Middelnederlandse bijwoord vorts.
  • Afgeleid van het bijvoeglijke naamwoord voort met het achtervoegsel -s.

Bijwoord

voorts

  1. ter aanduiding van wat nog komt na nu, na dat andere, in het vervolg
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen