voorpui van een winkel
  • voor·pui
enkelvoud meervoud
naamwoord voorpui voorpuien
verkleinwoord

de voorpuiv / m

  1. de voorgevel van een gebouw
    • Op het moment dat ze binnen staan, gebeurt het onvoorstelbare: een auto die aan de pomp staat komt opeens in beweging en ramt in volle vaart de voorpui van de winkel. [2] 
    • In de afgelopen weken heeft Hoff de slagerij aan het Binnenhof flink onder handen genomen om er een eigen draai aan te geven. Zo is onder meer de voorpui aangepast en is er wat aan de verlichting gedaan. De officiële opening van Keurslagerij Bernard Hoff heeft inmiddels plaatsgehad. [3] 
    • In de voorpui van de club aan de Hoofdstraat, midden in het uitgaansgebied van Apeldoorn, zijn zeven kogelgaten aangetroffen. Een bar naast het café was ten tijde van het schietincident wel geopend. Bezoekers hiervan bleven ongedeerd. Waarom is geschoten, is niet bekend. De politie doet onderzoek. De mannen zouden er op een scooter vandoor zijn gegaan. [4] 
89 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[5]