• vol·ta·ge
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spanning uitgedrukt in volt’ voor het eerst aangetroffen in 1930 [1]
  • afgeleid van volt met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord voltage voltages
verkleinwoord voltagetje voltagetjes

voltage o of v

  1. (natuurkunde) de elektrische spanning in volt
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
voltage voltages

voltage

  1. (natuurkunde) voltage.