• volks·mas·sa
enkelvoud meervoud
naamwoord volksmassa volksmassa's
verkleinwoord

de volksmassav / m

  1. enorme grote groep mensen
     Werd de wil van de Russische volksmassa in 1809, toen onze troepen als bondgenoot met de Fransen optrokken tegen Oostenrijk, overgedragen op Napoleon?[2]
     Raemaekers tekende een Duitse adelaar die een Belgisch hoentje had geveld en daarna op jacht ging naar een Nederlands kippetje. En een onafzienbare stoet vrouwen en kinderen tussen immense rijen kruisen met de tekst: Kreuzland, Kreuzland über Alles. Treffend ook, het skelet dat met zijn zeis een hele volksmassa onthoofdt.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Jeroen Wielaert” (29-11-2014), NOS