vogelen
- vo·ge·len
- In de betekenis van ‘neuken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vogelen |
vogelde |
gevogeld |
zwak -d | volledig |
vogelen
- het voor hobby bekijken en determineren van vogels
- (informeel) geslachtsgemeenschap hebben
- [1] vogelaar
1.
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als meervoudsvorm.
de vogelen mv
- (verouderd) vogels, archaïsch meervoud van vogel
- En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel zaads viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op. [2]
- Het woord vogelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vogelen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vogelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Bijbel, Statenvertaling, Marcus 4:4; geraadpleegde 2017-01-18
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be