enkelvoud meervoud
practice practices

practice

  1. (medisch) praktijk
    «He started a practice in Apex.»
    Hij begon een praktijk in Apex.
  2. (muziek), (sport) oefening
    «To play that well requires a lot of practice
    Het vereist een hoop oefening om zo goed te kunnen spelen.
  3. beoefening
    «The practice of astrology was very popular in Babylonia.»
    De beoefening van astrologie was in Babylonië erg populair.

practice

  1. In VS soms gebruikte spelling voor practise.