Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlooi·en·zak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vlooienzak vlooienzakken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de vlooienzakm

  1. (informeel) langwerpig omhulsel van gevoerd textiel waar je in kan slapen
    • "Heb je dan niet in bed geslapen vannacht?" vroeg haar nicht vol verbazing. "Nee — in een vlooienzak in dat graf! (…)" [2]
  2. (pejoratief) huisdier dat wordt geplaagd door kleine bloedzuigende parasieten die ook gemakkelijk naar mensen kunnen overspringen
    • Fripon was allesbehalve een hond, een vals opdondertje was het, een soort gigolo waardoor al het geld van Germaine opging aan lekkere hapjes, kleine dekmanteltjes voor de winter, bezoekjes aan de dierenarts en halsbanden met belletjes, een vlooienzak was het, die z'n vlooien in het tapijt verspreidde (…) [3]
  3. (scheldwoord) armoedig persoon met een gebrekkige hygiëne, wellicht geplaagd door kleine bloedzuigende parasieten die op anderen kunnen overspringen
    • Toen ik Koen hier na de match over aanspraak siste hij gewoon: "Ge hebt me wel gehoord, vlooienzak." [4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen