• vlam·men·gloed
enkelvoud meervoud
naamwoord vlammengloed
verkleinwoord vlammengloedje vlammengloedjes

de vlammengloedm

  1. de warmte en het licht dat een brandend vuur uitstraalt
     Op de voorgrond staat een boom, die rechts dor is en links volop blad heeft. Daarvoor: een man en een vrouw. De vrouw houdt een appel in haar hand en probeert de mensen te verleiden aan de rechter kant verder te gaan. Daar knielen mooi geklede mensen voor ”vrouwe wereld”. De weg eindigt in een laaiende vlammengloed.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jan van Reenen
    “Museum Catharijneconvent toont topstukken in Catharinazaal” (23 oktober 2014), Reformatorisch Dagblad