• vlaak
enkelvoud meervoud
naamwoord vlaak vlaken
verkleinwoord - -

de vlaakv / m

  1. plat vlechtwerk van gedroogde plantenstengels zoals tenen, riet of takjes
    • Sedert enige tijd zien we geregeld elke ochtend een reeks gespannen optrekken van de baan Zwevegem naar Tiegem -waar de [!] bos wordt uitgekapt - zwaargeladen wagens vol lange takken met dansende blaren keren terug en die hooggestapelde voeren met dansend groen doen denken aan iets feestelijks - het gereedmaken voor een stoet of inhuldiging. De waarheid is: dat die takken gevlochten worden tot vlaken om te dienen in de loopgrachten!!!! [5]
    • Zij drongen in het slaghout; zij sneden en rukten er armdikke takken uit de struiken; zij hadden er aldra een soort van vlaak mee vervaardigd, die zij met kleine twijgjes en met mos bedekten. Zij tilden de gekwetste op, strekten er hem op uit en legden hun wambuizen boven zijn lijf, om hem tegen de koude te vrijwaren. [6]
enkelvoud meervoud
naamwoord vlaak vlaken
verkleinwoord - -

het vlaako

  1. (verouderd) vlakke ondiepte in zee die soms droogvalt
    • "Men maakt in Texel zooveel spoed als men kan," hernam Tromp. "Sweers is met zijn “Olyfant” nog niet over het Vlaak, maar Uwe Edelheid kan er zeker staat op maken, dat de Kommandeur Van Meeuwen met zijn “Spiegel” en uw stiefzoon Jan van Gelder met de “Steenbergen” morgen komen." [7]
15 % van de Nederlanders;
4 % van de Vlamingen.[8]