• vit·te·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord vitterij vitterijen
verkleinwoord

de vitterijv

  1. kleinzielige kritiek
    • Zulke imitatiezucht zien we ook in de vraag om atheïstische geestelijk verzorgers. Het is een vreemd gekozen naam: geestelijk verzorger, terwijl je juist ontkent dat er een rijk van de geest bestaat. Dat is geen kinderachtige vitterij en ik struikel hier niet over een woord. [2] 
    • Ook lazen wij meermalen hygrometrisch, waar wij liever hygroskopisch zouden geschreven hebben, b.v. bl. 18. Andere dergelijke opmerkingen, die wij onder de lezing maakten, kunnen wij thans bij het doorbladeren niet wedervinden, en, afkeerig van vitterij, willen wij er geen jagt op maken. [3] 
77 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]