viseren
- vi·se·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
viseren |
viseerde |
geviseerd |
zwak -d | volledig |
viseren
- overgankelijk: (m.b.t. een akte, pas, enz.) voor gezien tekenen
- inergatief: mikken met een vuurwapen
- inergatief: beogen
1. voor gezien tekenen
2. mikken met een vuurwapen
3. beogen
- Het woord viseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "viseren" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ viseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- vi·se·ren
viseren, g
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van viser