vingervaardigheid
- vin·ger·vaar·dig·heid
- samenstelling van vinger zn en vaardigheid zn [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vingervaardigheid | vingervaardigheden |
verkleinwoord |
de vingervaardigheid v
- het handig zijn; iets heel handig en goed met de vingers kunnen doen (zoals het bespelen van een muziekinstrument)
1. het handig zijn; iets heel handig en goed met de vingers kunnen doen (zoals het bespelen van een muziekinstrument)
- Het woord vingervaardigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ vingervaardigheid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)“Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
- ↑ Weblink bron Aza Goudriaan“Politiek en orgel” (1 april 2009), Reformatorisch Dagblad