[2] viaticum
  • vi·a·ti·cum
enkelvoud meervoud
naamwoord viaticum viaticums
verkleinwoord

het viaticumo

  1. (religie) vergoeding die een dominee ontvangt voor het houden van een preek
     Ooit heette de preekvergoeding in keurig kerklatijn ”viaticum”, teerkost voor onderweg. Daar was vooral het reisgeld mee bedoeld. Het is inderdaad reëel dat er in de gemaakte uitgaven wordt voorzien. De vervoerskosten rijzen de pan uit.[3]
  2. (religie) communie gegeven aan een stervende als deel van de laatste sacramenten
18 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[4]
  1. viaticum op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Vergoeding predikbeurten kan soms minder” (22-12-2011), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be