verzekeringskantoor
- ver·ze·ke·rings·kan·toor
- samenstelling van verzekering zn en kantoor zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verzekeringskantoor | verzekeringskantoren |
verkleinwoord | verzekeringskantoortje | verzekeringskantoortjes |
het verzekeringskantoor o
- (economie) bedrijf dat verzekeringen doorverkoopt aan klanten
- ▸ "Sneijder is wel van het leedvermaak, maar niet op een gemene manier", aldus Maalderink. "De ouderwetse voetbalhumor. Niet meer echt van deze tijd. Zie ik Memphis Depay niet meer doen. In de groep van het WK van 1974 zou hij wat dat betreft niet hebben misstaan. Als hij mijn collega zou zijn op een verzekeringskantoor zou ik me de hele dag kapot lachen. Dat de collega die iedere dag zijn broodzakje opent, moet oppassen dat er niet een laagje stront op de boterham zit."[2]
- ▸ In het 19e-eeuwse gebouw aan de Rue de Marignan was vroeger een verzekeringskantoor gevestigd. Omdat er een nieuwe winkel van modemerk Oscar de la Renta zou komen, werd het hele interieur gestript.[3]
- Het woord verzekeringskantoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Alleen Sneijder zag de emotie van Bert Maalderink” (Donderdag 6 september 2018, 06:11), NOS
- ↑ Weblink bron “Enorm, verstopt olieverfschilderij ontdekt in kantoor Parijs” (Zaterdag 26 januari 2019, 09:04), NOS