• ver·weer
enkelvoud meervoud
naamwoord verweer verweren
verkleinwoord verweertje verweertjes

het verweero

  1. verdediging, tegenstand
vervoeging van
verweren

verweer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verweren
    • Ik verweer. 
  2. gebiedende wijs van verweren
    • Verweer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verweren
    • Verweer je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]