verronselen
- Geluid: verronselen (hulp, bestand)
- ver·ron·se·len
verronselen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verronselen |
verronselde |
verronseld |
zwak -d | volledig |
- op een onhandige, slinkse, knoeierige manier van de hand doen
- En toch, hoe voordeelig het bezit van België ook geworden was, bleef Oostenrijk onverschillig jegens hetzelve, of liever, het hechtte er slechts aan tot een gelegenheid zich zou aanbieden om het tegen een goeden prijs te verronselen. Sedert het zijn krachten hersteld had, trachtte het zich samen te trekken en, zooals Lodewijk XIV vroeger rondom Parijs had willen doen, zijn bezittingen rondom Weenen te vergrooten. [2]
- Het woord verronselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Geschiedenis van België. Deel 5(1929)–Henri Pirenne De Oostenrijksche politiek en België onder Maria-Theresia en Josef II