ronselen
- ron·se·len
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘werven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1720 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ronselen |
ronselde |
geronseld |
zwak -d | volledig |
ronselen
- overgankelijk iemand aanwerven voor dienst in het leger of aan boord van een schip
- Hij liet zich ronselen en belandde zo op Java.
- Het woord ronselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ronselen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ronselen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be