• ver·ko·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verkopen
verkocht
verkocht
zwak -cht volledig

verkopen

  1. overgankelijk goederen tegen betaling aan een nieuwe eigenaar geven
    • Zij verkochten hun oude bank nadat zij een nieuwe hadden aangeschaft. 
     Ik ben eigenlijk loodgieter en heb al mijn gereedschap en mijn bestelbus verkocht, waarvan ik deze twee paarden heb gekocht voor 2500 dollar per stuk.[2]
     Goed werk moet zichzelf kunnen verkopen tenslotte.[2]
  2. ditransitief (figuurlijk) iemand slaan
    • Ik verkocht hem een klap voor z'n kop. 
  3. ditransitief (figuurlijk) iets geloofwaardig maken
    • De politicus kan zijn plannen niet verkopen aan zijn achterban. 
  • iets per opbod verkopen
veilen

de verkopenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord verkoop
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. verkopen op website: Etymologiebank.nl
  2. 2,0 2,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


verkopen

  1. verkopen; goederen tegen betaling aan een nieuwe eigenaar geven


verkopen

  1. verkopen; goederen tegen betaling aan een nieuwe eigenaar geven