• ver·nooi
enkelvoud meervoud
naamwoord vernooi
verkleinwoord

het vernooio

  1. verdriet, hartzeer, droefheid, smart
     Hij schrijft over 'schriekende' meisjes, achternagezeten door twee 'straalraggen' van jongens. Over het 'vernooi' van een vrouwenhart, over buswielen die 'plassen spaarzelen in sprenkelgensters'.[4]
  2. verveling
15 % van de Nederlanders;
11 % van de Vlamingen.[5]