• ver·ne·ve·len
  • afgeleid van nevel met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en

vernevelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vernevelen
vernevelde
verneveld
zwak -d volledig
  1. van een vloeistof: als kleine druppeltjes in de lucht spuiten
    • Bewoners en medewerkers van De Posten slagen er maar niet in om af te komen van het zeer besmettelijke Noro-virus. Vandaag gaat het zorgcentrum aan De Posten het hardnekkige virus te lijf met Alpha D3-Fogging. Een desinfectiemethode die gebaseerd is op het vernevelen van waterstofperoxide. [2] 
    • Infuus aanleggen, vernevelen, spuiten, noem maar op. Terwijl ik daar niet voor geleerd heb." Op de vraag of het niet tijd is dat de kinderen de professionele opvang in gaan, dus uit huis, zegt ze: "Daar hebben we naar gekeken. Maar ze kunnen nergens terecht. Ze zijn te complex en vallen overal tussenin." [3] 
    • Bij Ten Cate aan de P.C Stamstraat in Nijverdal is maandag aan het eind van de ochtend een ammoniakleiding geknapt. De brandweer is aanwezig om de vrijgekomen stoffen te vernevelen. Rondom het bedrijf hing een sterkte ammoniaklucht. [4] 
96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]