vermaanhuis
  • ver·maan·huis
enkelvoud meervoud
naamwoord vermaanhuis vermaanhuizen
verkleinwoord

het vermaanhuiso [1]

  1. (religie) vergaderplaats van de doopsgezinden
     Sterk genoeg voor de waarheid ook hoefde hij de steeds groter geworden, op het laatst toch onmiskenbare bevindelijkheid van zijn vriend niet langer te loochenen — hij erkende die zonder te oordelen, en zo deed hij op een middag ook navraag bij het vermaanhuis achter de Melkstraat.[2]
     Hoe ergerlijk het hek, de vazen en de boompjes ook, ronduit aanmatigend was de verse beraping op de blootgekomen muren links en rechts, precies even wit en hoog als het vermaanhuis zelf, waarmee de naastliggende panden geannexeerd werden en gereduceerd tot omheining van het verzonken maar o zo heldere hofje.[2]