verlijden
- ver·lij·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verlijden |
verleed |
verleden |
klasse 1 | volledig |
- ergatief (juridisch) van een acte ten einde lopen, verlopen
- Het contract was nog niet verleden.
- overgankelijk (juridisch) een notariële acte geldigheid verlenen
- De notaris verleed het koopcontract en de koop was een feit.
- [2]: passeren
- Het woord verlijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verlijden" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[5] |