Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·hit·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verhitter verhitters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de verhitterm

  1. (techniek) toestel of onderdeel dat zorgt voor een hogere temperatuur
    • Een ander probleem was de verhitting van de tabak. Bij sommige oude modellen moest de roker voor elke hijs die hij nam, eerst op een knopje drukken. Een verbetering was een mechanisme dat de verhitter activeerde wanneer er werd geïnhaleerd. [2]
    • Ons heteluchtkanon heeft onze hoofdbron van bestaan, de kolen, ook aardig aangevuld. Dat kanon is een mobiele verhitter voor industriële doeleinden. In de bouw en in bedrijfshallen wordt hij gebruikt. We hebben er zelfs eens een wagonlading kolen mee ontdooid. [3]
  2. (verouderd) (figuurlijk) iemand die op gevoelens werkt om groepen mensen tot ondoordacht handelen te brengen
    • Als voorman in gymnastiekverenigingen, als redenaar bij patriottenbanketten, als verhitter van door valsch nationalisme verwarde hersenen is Dèroulède op zijn plaats. [4]

Bijvoeglijk naamwoord

verhitter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van verhit
    • De Noren zijn, sinds begin jaren negentig de kwestie van toetreding weer actueel werd, overvoerd met informatie over de voor- en nadelen van de Europese Unie. Het debat is intensief, veel verhitter dan in Zweden, dat twee weken geleden voor toetreding stemde. [5]
    • Naarmate de gemoederen verhitter raakten werden de pamfletten grover. [6]
    • Hoe verhitter men is geworden, hoe meer men verlangt naar ijswater of sneeuw; hoe kouder men daarna is, des te grotere hitte men kan verdragen. [7]

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[8]

Verwijzingen