• ver·hak·ke·len

verhakkelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verhakkelen
verhakkelde
verhakkeld
zwak -d volledig
  1. letterlijk: iets kapot maken door het in kleine stukjes te hakken en die stukjes door elkaar te gooien
  2. door verwarren iets bederven
    • Natuurlijk is Ronald Koeman een trainer van deze tijd. De betreurde Raymond Goethals was dat allang niet meer. Voor Raymundo was voetbal een soort koeterwaals: zwepen, dwepen, hakkelen, verhakkelen en winnen. Raymond-de Groteske, veel meer dan Raymond-la-Science. [2] 
    • Stresskippen die elkaar ondervragen ‘om te helpen’ en de cursus verhakkelen, zijn je grootste vijanden. Door al die irrelevante en vaak fout opgedreunde details kan je het algemeen inzicht over de leerstof kwijtraken. [3] 
76 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Hugo Camps 11 december 2004 Pluche
  3. De Standaard 26/05/2016 door svg De do's en dont's wanneer je examenstress hebt
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be