• ver·doe·me·nis
enkelvoud meervoud
naamwoord verdoemenis
verkleinwoord

deverdoemenisv

  1. de plaats waar de duivel woont
    • De priesters dreigden met hel en verdoemenis als je niet helemaal volgens de regels van de kerk leeft. 
  2. een heel slechte plaats
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[3]