• ver·dik·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verdikken
verdikte
verdikt
zwak -t volledig

verdikken

  1. ergatief dikker worden
    • Wanneer de saus wat verdikt is, kun je er de kruiden aan toevoegen. 
  2. overgankelijk dikker doen worden
    • Je kunt de saus wat verdikken als je er met een zeefje wat meel in strooit. 
  3. wederkerend zich ~ een verdikkingsproces ondergaan
    • Als de hartspier zich verdikt kan dit tot complicaties leiden. 
  • Het werkwoord wordt ook wel op personen betrokken[1].
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]