• ver·bas·te·ren
  • In de betekenis van ‘vervormd worden, bedorven worden’ voor het eerst aangetroffen in 1597 [1]
  • afgeleid van bastaard met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verbasteren
verbasterde
verbasterd
zwak -d volledig

verbasteren

  1. overgankelijk door inbreng van vele fouten of vreemde elementen doen verloederen
    • Ze hebben m'n naam weer eens verbasterd. 
97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]