• ver·al·ge·me·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord veralgemening veralgemeningen
verkleinwoord

de veralgemeningv

  1. iets wat geldt voor één specifiek geval laten gelden voor alle gevallen
     Daarnaast is de voornaamste oorzaak van onze dwaling in dezen het gevolg van het feit dat in de historische uiteenzetting een hele reeks van ontelbare, verschillende, uiterst kleine gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld alles wat de Franse troepen naar Rusland voerde, tot één enkele gebeurtenis wordt veralgemeend in overeenstemming met het resultaat van deze reeks van gebeurtenissen; en corresponderend met die veralgemening wordt ook de hele reeks bevelen veralgemeend tot één enkele wilsuiting.[2]
     De zaak-Beatriz heeft het debat over de noodzaak om abortus uit het strafwetboek te halen opnieuw geopend in El Salvador. De Kerk blijft tegen, ook in dit concrete geval: een abortus bij Beatriz zou de deur kunnen openen naar een veralgemening, zegt ze.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Keizersnee mag bij meisje dat geen abortus kreeg” (03-06-2013), Tubantia