• vei·lig·heids·mar·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord veiligheidsmarge veiligheidsmarges
verkleinwoord

de veiligheidsmargev / m

  1. speelruimte die men zichzelf gunt om aan de zekere, veilige kant van een grens te blijven
     Minister Dijsselbloem zegt dat hij voor het eerst hoort dat de Europese Commissie volgend jaar in Nederland een begrotingstekort wil van 2,8 procent. "Dat is blijkbaar een veiligheidsmarge, maar de afspraak is 3 procent," aldus Dijsselbloem in een reactie op het recente advies [pdf] van de Commissie.[2]
     "We organiseren dit al zeven jaar. Elk jaar is er zo'n soort stunt, met een auto of een motor. We zorgen dat er altijd voldoende ruimte is, met een veiligheidsmarge, maar op het moment dat bijvoorbeeld een rem weigert, is iedere ruimte te klein."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Dijsselbloem: afspraak is 3 procent” (Woensdag 29 mei 2013, 15:43), NOS
  3.   Weblink bron “"Beveiliging is normaal voldoende"” (Zondag 28 september 2014, 18:02), NOS