vegetatie
- ve·ge·ta·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plantenleven’ voor het eerst aangetroffen in 1720 [1]
- Naamwoord van handeling van vegeteren met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vegetatie | vegetaties |
verkleinwoord | - | - |
- plantengroei, begroeiing
- ▸ Er hing een zware, naar bederf ruikende regenlucht: volle aarde en rottende vegetatie.[4]
- (medisch) woekering, ziekelijke uitwas
- het functioneren als een plant zonder enig zelfstandig handelen of optreden
1.
- Het woord vegetatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vegetatie" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vegetatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vegetatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Vaderland” (2012), Cargo, ISBN 9789023472483
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be