• ve·ge·ta·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord vegetatie vegetaties
verkleinwoord - -

de vegetatiev [3]

  1. plantengroei, begroeiing
     Er hing een zware, naar bederf ruikende regenlucht: volle aarde en rottende vegetatie.[4]
  2. (medisch) woekering, ziekelijke uitwas
  3. het functioneren als een plant zonder enig zelfstandig handelen of optreden
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]