• va·po·ri·sa·teur
enkelvoud meervoud
naamwoord vaporisateur vaporisateurs
verkleinwoord vaporisateurtje vaporisateurtjes

de vaporisateurm

  1. (gereedschap) verstuiver, vaporisator
   1. zie: vaporisator   


  • va·po·ri·sa·teur
  • Naamwoord van handeling van vaporiseren met het achtervoegsel -ateur, voor een verdampingsvat voor het eerst aangetroffen in 1825, als medisch instrument in 1829. [1]
  • [2] In de betekenis van “parfumverstuiver”, voor het eerst aangetroffen in 1884.

vaporisateur m

  1. (medisch) (gereedschap) een instrument om warme lucht in het lichaam in te brengen
  2. (gereedschap) verstuiver
  3. (gereedschap) spuitfles