Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vak·boek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakboek vakboeken
verkleinwoord vakboekje vakboekjes

Zelfstandig naamwoord

het vakboeko

  1. studieboek waarin een bepaald vak wordt uitgelegd
    • „Ik heb bewust geen staf uit Engeland meegenomen, maar me aangepast aan hoe er in Nederland over voetbal wordt gedacht”, zei McClaren. „Om me daarin te verdiepen heb ik elke letter van het vakboek 'Teambuilding als route naar succes' van Rinus Michels, mijn 'Godfather', gespeld. Daarom ben ik zeer vereerd met de Rinus Michels Award.” De prijs werd in ontvangst genomen door de assistent-trainers Kees van Wonderen en Alfred Schreuder. [2] 
    • Ze mag dan geen fabrieksdirecteur zijn, haar zaak met drie vestigingen in Rotterdam en Schiedam is wel een begrip in die contreien. Erik Sauërs heeft het filiaal aan de Rotterdamse Binnenweg dan ook nog vers in het geheugen staan. Dat komt volgens Klein omdat de De Bonte Koe zich onderscheidt van anderen door hoe de chocolade wordt gemaakt en getoond. Dat is met Pasen een uitdaging. „Een ei is een ei maar wij laten ons hierbij inspireren door vakboeken uit de jaren ’50 en ’60, zowel in techniek als in de creaties”, vertelt Klein. [3] 
    • Baksi vond het opmerkelijk dat juist de auteur van het vakboek Deadlines overleven – Handboek voor bedreigde journalisten (2000) een mensenleven op het spel zette. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen