Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vac·ci·na·tie·be·leid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaccinatiebeleid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vaccinatiebeleido

  1. (medisch) onderdeel van het volksgezondheidsbeleid van een overheid met betrekking tot vaccinatie
     In België raakte, na een vlotte start eind december, vooral het Vlaamse vaccinatiebeleid verzand. "De procedure daar lijkt belangrijker dan de snelheid", zegt correspondent Sander van Hoorn. "En er blijven vaccins in de vriezer liggen. De kritiek zwelt dus aan, want in Wallonië gaat het wel sneller. Daar is men gewoon begonnen."[1]
     Volgens de onderzoekers hebben hun bevindingen ook consequenties voor het vaccinatiebeleid als er in de toekomst een vaccin tegen SARS-CoV-2 is.[2]
     Zwolle houdt vast aan haar vaccinatiebeleid, ondanks dat het aantal inentingen in de stad onder het wenselijke niveau van 95 procent ligt, en in sommige wijken zelfs onder de 90 procent. Die cijfers maken wethouder Michiel van Willigen ‘bijzonder bezorgd’, maar nieuw beleid is volgens hem niet de oplossing.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Vaccineren is ook in onze buurlanden een race tegen de klok” (WOENSDAG 6/1/2021), NOS
  2.   Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “Onderzoekers Hongkong: voor het eerst herbesmetting met corona vastgesteld” (MA 24 AUGUSTUS 2020), NOS
  3.   Weblink bron
    Arnoud de Vries
    “Laagte vaccinatiegraad maakt gemeente Zwolle ‘bijzonder bezorgd’, maar er komt geen nieuwe aanpak” (11-12-2019), Tubantia