vaarwelzeggen
- Geluid: vaarwelzeggen (hulp, bestand)
- IPA: / varˈwɛlzɛɣə(n) / (4 lettergrepen)
- vaar·wel·zeg·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vaarwelzeggen |
zegde vaarwel zei vaarwel |
vaarwelgezegd |
zwak -d
onregelmatig |
volledig |
vaarwelzeggen
- definitief of voor lange tijd afscheid nemen van (al of niet met "Vaarwel!")
- ▸ Is ze nog hier beneden - dan zal ik haar vaarwelzeggen...[2]
- (figuurlijk) voorgoed verlaten
- ▸ Haar vader zei nog altijd: o, ze zal die school wel vaarwelzeggen en hièr het schooltje gaan opzoeken. Maar Juul schudde van neen: dat jaar dat zij nog op die school kon gaan, vàst niet.[3]
- (figuurlijk) blijvend afzien van
- ▸ Even zelfs wilde hij de poëzie vaarwelzeggen.[4]
- Het woord 'vaarwelzeggen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Pauwels Foreestier (ps. van J.A. Alberdingk Thijm )“Magdalena van Vaernewyck: eene ware geschiedenis” (1854), Van Langenhuysen, Amsterdam, p. 115
- ↑ Weblink bron J.P. Zoomers-Vermeer“Een klein meisje alleen.” (1926), Van Holkema & Warendorf, Amsterdam, p. 51
- ↑ Weblink bron “Het graf.”, 2e druk (1977), Tjeenk Willink-Noorduijn, Haarlem, ISBN 901191208X, p. 10