• vaar·wel·ge·zegd
vervoeging van: vaarwelzeggen…
verbogen vorm: vaarwelgezegde

vaarwelgezegd

  1. voltooid deelwoord van vaarwelzeggen
     Maar toch, daar kreeg zij een ingeving: als zij ging, dan moest het niet zijn, zonder voor 't minst aan Galjart vaarwelgezegd te hebben.[1]
  1.   Weblink bron “Klaasje Zevenster.” (1866), M. Nyhoff / A.W. Sythoff / D.A. Thieme, Den Haag / Leiden / Arnhem, p. 333