Nederlands

 
achterkant van groot vaarbewijs
Uitspraak
Woordafbreking
  • vaar·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaarbewijs vaarbewijzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vaarbewijso

  1. officieel bewijs dat men vaartuig kan en mag besturen, omdat men een theoretisch examen heeft gehaald
    • Met een motorboot leren varen, is de laatste tijd erg in trek. Vorig jaar hebben maar liefst 7.300 mensen hun vaarbewijs gehaald en dat zijn er drie keer meer dan vier jaar geleden.[2] 
    • Senna Borsato is hard op weg om zijn vaarbewijs binnen te tikken. Marco waaide vandaag op het zogenoemde jacht Wajer 38 uit en legde als trotse vader Senna aan het roer vast.[3] 
    • Veel tijd om uit te buiken is er niet, want Andreas heeft bij het bootverhuurbedrijfje ernaast geregeld dat we een stukje gaan varen - niemand vraagt om een vaarbewijs. Alsof het azuurblauwe zeewater nog niet mooi genoeg is, vliegt er ineens een zwerm van honderden meeuwen over ons heen, met de grijze klif op de achtergrond. De bergen van Kefalonia zie je het beste vanaf de zee, dus we blijven een uurtje dobberen en zoeken verkoeling in het water, dat op sommige plekken 600 meter diep is.[4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. vaarbewijs op website: Etymologiebank.nl
  2. de Standaard 06/JUNI/2017
  3. Tubantia Tom Tates en Suzanne Borgdorff 22-AUGUSTUS-2017
  4. Volkskrant Haroon Ali 13 september 2017