• un·zip·pen
  • uit het Engels (zipper = ritssluiting)

unzippen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
unzippen
unzipte
geünzipt
zwak -t volledig
  1. uitpakken
    • „Ik zal natuurlijk veel voornemens moeten beperken, maar ik wil inderdaad toch proberen alle plannen tot één geheel te verdichten. De grote lijn van Voorbij ik en waargebeurd zit natuurlijk in mijn hoofd, inclusief het einde, en wie Uit het niets goed leest, zal die lijn aanvoelen, maar het is meer een visioen dat ik van boek tot boek had willen benaderen, zeg maar unzippen, uitpakken. [1] 
  2. (informatica) een groep bestanden die gecomprimeerd is tot één bestand, weer decomprimeren naar de oorspronkelijke grotere bestanden
    • Zip is een technologie die je in staat stelt om zware bestanden te comprimeren zodat ze gemakkelijker uitgewisseld kunnen worden. De gezipte bestanden worden verzonden en de geadresseerde moet ze dan unzippen om ze hun oorspronkelijke omvang terug te geven. [2] 
55 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC Toef Jaeger 2 juli 2010 'En toen was het: ho, stop, afgelopen'
  2. De Standaard 30 SEPTEMBER 2006 door jan flamend Technopraat
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be