universiteitsstad

  • uni·ver·si·teits·stad
enkelvoud meervoud
naamwoord universiteitsstad universiteitssteden
verkleinwoord universiteitsstadje universiteitsstadjes

de universiteitsstadv / m

  1. plaats waarin een of meer universiteiten zijn gevestigd
     NICIS, het kennisinstituut over Nederlandse steden, meldde eerder dit jaar al dat van de veronderstelde 'braindrain' na het afstuderen aan universiteit of hogeschool dan ook geen sprake is, er is sprake van 'brain-gain'. Met name in universiteitsstad Maastricht, maar ook in de hele regio.[2]
     De president stond uitgebreid stil bij de drie doden die vielen bij de aanslag bij de finish van de Boston Marathon. Hij zei dat iedere bezoeker van Boston een stukje van de stad in zijn hart meedraagt. "Ook ik draag een stukje Boston bij me", sprak Obama die in zijn studententijd naar de universiteitsstad kwam.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Niks geen leegloop in Zuid-Limburg” (Donderdag 8 december 2011, 07:28), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Obama: jullie zullen weer hardlopen” (Donderdag 18 april 2013, 18:50), NOS