unitariër
- uni·ta·ri·er
- afgeleid van het Latijnse unitas (eenheid) (met het voorvoegsel uni-) en met het achtervoegsel -ier[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | unitariër | unitariërs |
verkleinwoord | - | - |
de unitariër m
- voorstander van eenheid
- (religie) iemand die in God slechts één persoon belijdt (en niet de Drievuldigheid)
- Het woord unitariër staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "unitariër" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be