Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uni·ta·ri·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord unitariër unitariërs
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de unitariërm

  1. voorstander van eenheid
  2. (religie) iemand die in God slechts één persoon belijdt (en niet de Drievuldigheid)
Vertalingen

Gangbaarheid

46 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen