Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • unit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord van Engels unit, in de betekenis van ‘eenheid’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1][2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord unit units
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de unitv / m

  1. eenheid
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
unit units

Zelfstandig naamwoord

unit

  1. eenheid