• uit·worp
enkelvoud meervoud
naamwoord uitworp uitworpen
verkleinwoord

de uitworpm

  1. wat uitgestoten wordt (via een schoorsteen)
    • BOVAG-RAI noemt het opmerkelijk dat ook de uitworp van kooldioxide (CO2), een stof waarop een katalysator geen invloed heeft, ondanks het uitdijend autobezit omlaag gaat. CO2 komt met elke liter verstookte benzine naar buiten. De moderne auto’s zijn zuiniger en bovendien is de brandstof schoner geworden. [2] 
  2. (voetbal) het gooiend in het spel brengen van de bal door de keeper bij voetballen
    • Het hoogtepunt kwam kort voor rust. Van la Parra scoorde met een prachtige lob, na een aanval die was ingeleid met een adequate uitworp van keeper Kristoffer Nordfeldt. [3] 
    • De uitworp ging echter gruwelijk mis: Cervetti gooide het de bal op onverklaarbare wijze in eigen doel. De blunder van de 30-jarige doelman leidde een forse nederlaag in voor Comunicaciones, dat met 0-5 onderuit ging. [4] 
94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]