• uit·spe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitspelen
speelde uit
uitgespeeld
zwak -d volledig

uitspelen [2]

  1. (sport) overgankelijk ten einde spelen
  2. (sport) overgankelijk spelen op het terrein van de tegenpartij
  3. (sport) overgankelijk (een tegenstander) uitschakelen door middel van een dribbel of een pass
  • Zijn laatste troef uitspelen
het laatste wat iemand achter de hand had naar buiten brengen
  • uitgespeeld raken / lijken / worden
niet meer bruikbaar zijn
 Lufthansa haalt de superjumbo A380 weer van stal in de zomer van 2023, meldt de Duitse luchtvaartmaatschappij maandag. Als gevolg van de coronacrisis leek de rol van de superjumbo uitgespeeld, maar door het rappe herstel van de luchtvaart hebben meerdere airlines aangekondigd het grote vliegtuig weer van stal te halen.[3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. uitspelen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Ook Lufthansa stoft superjumbo A380 weer af door grote vraag naar stoelen” (27 juni 2022), NU.nl
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be