Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·rij·strook
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitrijstrook uitrijstroken
verkleinwoord uitrijstrookje uitrijstrookjes

Zelfstandig naamwoord

de uitrijstrookv / m

  1. (verkeer) op een autoweg: een rijstrook waarop het verkeer rijdt dat de weg wil verlaten bij de volgende afrit
    • In de nieuwe verkeersregels is ook opgenomen dat weggebruikers geen gebruik meer mogen maken van uitrijstroken om een stukje file te ontvluchten, een andere grote ergernis in het verkeer. Voortaan mogen automobilisten als zij eenmaal op de uitrijstrook voorbij de pijlen zijn die de richting aanduiden, niet meer terug de hoofdrijbaan op. [2] 
  2. op een racecircuit: een rijstrook waar een raceauto kan uitrollen en tot stilstand komen zonder de race te hinderen
    • Sirotkin had nog geluk dat hij uitviel op een deel van het circuit waar een uitrijstrook lag, waardoor hij kon uitrollen toen zijn remmen faalden. ,,Er was daar geen muur of hek, dus gelukkig is de auto verder heel gebleven. Het is doodzonde, want ik had graag de race afgemaakt. Al was het maar om meer vertrouwen op te doen." [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen