uiteenwijken
- uit·een·wij·ken
- samenstelling van uiteen bw en wijken ww
uiteenwijken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uiteenwijken |
week uiteen |
uiteengeweken |
klasse 1 | volledig |
- van elkaar weggaan
- ▸ Deze deed de grenzen van de witte nacht uiteenwijken met een ademtocht van koelte en vrijheid.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uiteenwijken | |
verkleinwoord |
het uiteenwijken o
- het van elkaar weggaan; het wijder worden van naden
- ▸ 'Een nieuwe scan en foto's toonden aan dat de diastase (het uiteenwijken van beenderen zonder ontwrichting) progressief was, waardoor een operatie noodzakelijk was om dit op te lossen en een volledig herstel te kunnen realiseren om zijn verdere carriëre niet in het gedrang te brengen', klinkt het.[3]
- Het woord uiteenwijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron md“Nick Nuyens opnieuw geopereerd aan heup” (17/09/2012), De Standaard