Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·ver·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uiteenwijken’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse diverger (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
divergeren
divergeerde
gedivergeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

divergeren [4]

  1. onovergankelijk uiteenwijken, uiteenlopen, uit elkaar gaan
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen