uitdragen
- uit·dra·gen
- samenstelling van uit en dragen
uitdragen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitdragen |
droeg uit |
uitgedragen |
klasse 6 | volledig |
- in het openbaar iets vertellen
- Hij heeft zijn ideeën uitgedragen.
- in het openbaar iets propageren
- Hij heeft de doelstelling van Wikipedia uitgedragen op school.
- bedelen, uitdelen, verdelen
- De post uitdragen.
1.
- Het woord uitdragen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitdragen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be