uitbreken
- uit·bre·ken
- samenstelling van uit bw en breken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitbreken |
brak uit |
uitgebroken |
klasse 4 | volledig |
uitbreken
- ergatief zichzelf bevrijden uit gevangenschap
- De paarden waren uitgebroken uit de stal.
- ergatief plotseling beginnen van een oorlog, ramp, ziekte e.d
- In 1967 stond de Derde Wereldoorlog op het punt om uit te breken.
- overgankelijk het verwijderen van een deel van een gebouw, zoals een muur of een vloer
- Deze muur wordt uitgebroken en er wordt een stuk aangebouwd aan de keuken.
1. zichzelf bevrijden uit gevangenschap
2. plotseling beginnen van een oorlog, ramp, ziekte e.d
3. het verwijderen van een deel van een gebouw, zoals een muur of een vloer
- Het woord uitbreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitbreken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be