Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·voe·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van twee en voet met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord tweevoeter tweevoeters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tweevoeterm

  1. wezen dat op twee voeten loopt
    • De struisvogel is de snelste tweevoeter. 
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid