tweekleppige
- Geluid: tweekleppige (hulp, bestand)
- IPA: / tweˈklɛpəɣə / (4 lettergrepen)
- twee·klep·pi·ge
- afgeleid van tweekleppig met het achtervoegsel -e [1]
- zn: terugvorming uit tweekleppigen zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tweekleppige | tweekleppigen |
verkleinwoord | - | - |
de tweekleppige m
- (dierkunde) benaming voor waterdieren uit de klasse Bivalvia
- ▸ Verder stroomopwaarts, bij Chelsea, hebben we de schelpen van een uitgestorven soort tweekleppige uit de Nieuwe Steentijd gevonden.[2]
tweekleppige
- verbogen vorm van de stellende trap van tweekleppig
- ▸ Oesters zijn tweekleppige en tweeslachtige weekdieren.[3]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord tweekleppige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gustav Milne geciteerd door Theo Toebosch“Jutten langs de Theems” (29 oktober 2011) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gemma Venhuizen“De platte oester krijgt weer kroost” (26 oktober 2018) op nrc.nl